De grauwe klauwier (Lanius collurio) is een zangvogel die in Nederland en België in het broedseizoen verblijft. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De vogel is de kleinste van de in West-Europa voorkomende klauwieren.
Kenmerken:
Deze zangvogel heeft, net als de andere klauwieren, een haaksnavel en poten met scherpe nagels.
Leefwijze:
Hij vangt vooral grote insecten en, veel minder dan de grotere klauwieren, hagedissen, veldmuizen en kleine vogels. Hij heeft ook de gewoonte gevangen prooien als voedselvoorraad op te prikken aan doornen of prikkeldraad.
Vroeger werd de grauwe klauwier of klapekster gebruikt in de valkerij bij het invangen van roofvogels, omdat deze vogel de vangers (tobbers) waarschuwde (klapte of verklapte, vandaar ‘klap’ekster) welk soort roofvogel kwam overvliegen.
Voorkomen in Nederland e Vlaanderen:
De grauwe klauwier is in Nederland een schaarse broedvogel. Het aantal broedparen is sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw achteruitgegaan. Tussen 1973 en 1977 werd het aantal paren in Nederland nog geschat op 200 tot 250, tussen 1998 en 2000 was het aantal gezakt tot 160 à 200. Sinds 2002 neemt het aantal broedparen toe in Nederland. In Vlaanderen was een kleine populatie in Belgisch Limburg.Na een korte tijd van volledige afwezigheid is er in 2012 weer een broedpaar waargenomen. In Nederland komt de grauwe klauwier bijna uitsluitend voor als broedvogel op de zandgronden en daarin neemt Drenthe een belangrijke plaats in. De grootste populatie van de grauwe klauwier is te vinden in het Bargerveen. Vroeger broedde de grauwe klauwier ook in de Nederlandse duinen. In de jaren negentig heeft de grauwe klauwier echter dit gebied volledig verlaten. Wel zijn er in 2005 sinds jaren weer enkele broedgevallen gesignaleerd (Castricum, Vlieland). De grauwe klauwieren die in West-Europa broeden, overwinteren in het zuiden van Afrika. Ze verschijnen in april in hun broedgebied.