De boomleeuwerik: (Lullula arborea) is een vogelsoort die inheems is in Nederland en België. Het is de enige soort van het geslacht Lullula. De boomleeuwerik is wat kleiner dan de bekende veldleeuwerik (Alauda arvensis) en – zoals de naam al zegt – te vinden in een andere biotoop. De Latijnse geslachtsnaam Lullula is een onomatopee, een nabootsing van de zang van de boomleeuwerik. Die zang is zeer karakteristiek. “Weinig zangvogels zingen zo mooi, langdurig en gevarieerd als de Boomleeuwerik!”

Boomleeuweriken zijn veeleisend in de keuze van hun biotoop. Samen met nachtzwaluw, duinpieper en tapuit is de boomleeuwerik kensoort van heide en zand.

De grootte van de populatie boomleeuweriken in Nederland is nogal eens veranderd. Jac. P. Thijsse stelt in Het Vogeljaar (1906) dat de aantallen toenemen. In de jaren zestig van de 20e eeuw wordt een sterke achteruitgang gemeld. In de Broedvogelatlas van 1979 wordt de Nederlandse populatie geschat op slechts 800 à 900 broedparen. In de Atlas van 1987 is alweer sprake van een aantal van 2500 à 3000 broedparen.

Veldkenmerken: Lengte circa 15 cm. Zeer korte staart zonder witte randen. Opvallende lichte wenkbrauwstreep, die tot in de nek doorloopt. Zeer kleine ronde kuif. Bovenzijde geelbruin, donker gevlekt. Op vleugelrand voorbij de vleugelbocht typische donkerbruine en witte vlek. Onderzijde roomkleurig, borst en keelzijden gevlekt. Fijnere snavel dan veldleeuwerik. Poten bruin-vleeskleurig. Juveniele (= onvolwassen) vogels zijn sterker gevlekt en hebben geen lengtestrepen op de rug.

Gezelschap/vlucht: Boomleeuweriken broeden in een “karakteristiek los/vast kolonieverband”. We treffen de boomleeuwerik ook buiten de broedtijd aan in familietroepjes, maar ook in grotere troepjes.
Vlucht is sterker golvend en meer hortend, onregelmatiger dan Veldleeuwerik. Staart donkerbruin, alleen met witte uiteinden.