De Putter of Distelvink (Carduelis carduelis) is een zangvogel uit de familie der Vinkachtigen. Ze worden ongeveer 12 centimeter groot. De betekenis van de wetenschappelijke naam is op distels voorkomende vogel.
De naam ‘putter’ heeft de soort gekregen doordat hij vroeger vaak in kooien werd gehouden, waarin de vogel zelf een vingerhoed met water omhoog moest trekken (putten) om te kunnen drinken.
Kenmerken:
Het mannetje en vrouwtje zijn uiterlijk vrijwel identiek. Bij het vrouwtje stopt het rode masker voor of halverwege het oog, terwijl het bij de man doorloopt tot voorbij het oog. Daarnaast zijn de snor en de schouders van de man diepzwart, terwijl die bij het vrouwtje meer naar het bruin-grijs (gemarmerd) neigen. Vooral in het broedseizoen zijn het rode masker en de gele strepen in de vleugels van de man feller van kleur dan bij het vrouwtje.
Bij putters zingt ook het vrouwtje. De zang is echter minder uitgesproken en gevarieerd dan bij het mannetje.
Voedsel:
De putter is voornamelijk een zaadeter. In de vrije natuur voedt hij zich met bessen zoals aalbessen of frambozen, knoppen, zoals paardenbloemknoppen, en zaden van distels zoals de mariadistel of van grassen, maar ook insecten worden niet versmaad, bijvoorbeeld miereneieren, buffalokevers, meelwormen en rupsen.
Voortplanting:
De putter broedt van eind april tot in juni. Het nest zit in heggen en dicht struikgewas. Een legsel bestaat uit 5 tot 6 witachtige, donkerbruin gevlekte eitjes. Het vrouwtje broedt de eitjes in 13 tot 14 dagen uit.
Biotoop:
De putter komt voor in bosjes, bosranden, stadstuinen en op parkeerterreinen.
Verspreiding:
De putter komt in Europa, Noord-Afrika en Zuidwest-Azië voor. De putter is overwegend een standvogel, alleen de meest noordelijke populatie trekt naar het Zuiden.