Kauw; (Corvus monedula)
De kauw behoort tot de kraaiachtigen en is een van de kleinste leden van deze familie (34-39 cm lang).
Kenmerkend zijn de grijze kleur van de zijhals en het achterhoofd en de lichtgroen-grijze oogring. Vrijwel volledig zwarte exemplaren komen overigens ook voor. Kauwen komen meestal in groepen of paren voor en foerageren vaak gezamenlijk in weilanden en wegbermen, ook binnen de bebouwde kom. De paarband blijft ook binnen een grotere groep waarneembaar. De roep is een tsjak-tsjak-achtig geluid. In de groep hebben ze veel geluiden waarmee ze communiceren, van vrolijk kwetteren tot zacht tokkelen (kikakaka ko). De bekendste roep is hun naam “kauw kauw”. Ze hebben complexe banden met elkaar en blijven als koppel elkaar trouw voor het leven.
Voorkomen:
Kauwen hebben een zeer ruim verspreidingsgebied. Ze komen voor in vrijwel het gehele palearctische gebied met 4 ondersoorten:

C. m. monedula: Scandinavië.
C. m. spermologus: westelijk en zuidelijk Europa en noordwestelijk Afrika.
C. m. soemmerringii: van oostelijk en zuidoostelijk Europa tot zuidelijk-centraal Siberië en westelijk China.
C. m. cirtensis: noordelijk Afrika.