De draaihals (Jynx torquilla) vormt, samen met de roodkeeldraaihals (een Afrikaanse soort), een onder familie van de spechten.

Kenmerk: De draaihals is een vogel met een teruggetrokken manier van leven. De vogel heeft een uitstekende schutkleur van bruine, zwarte en grijzige strepen in het patroon van boomschors. De onderzijde is lichter van kleur en getekend met dunne dwarsstrepen. Over de ogen loopt een donkere streep. De rechte snavel heeft een scherpe punt. De vogel heeft korte poten met relatief lange tenen voor een betere houvast op boomschors. Zijn tong is lang en kleverig.
Slangachtig kan hij zijn hals strekken en zijn kop zelfs 180 graden draaien in elke richting. De lichaamslengte bedraagt 16 cm en het gewicht 30 tot 45 gram.

Leefwijze: Het voedsel van de draaihals bestaat uit larven en poppen van mieren, die hij met zijn kleverige tong uit opengebroken mierenhopen haalt. Hij zit vaak op de grond of op een horizontale tak en wordt daarom vaak over het hoofd gezien.

Voortplanting: Een legsel bevat 4 tot 6 eieren, soms 2 tot 7, maar maximaal 10. Het nest wordt gemaakt in vermolmde loofbomen.

Voorkomen en status in Nederland: De draaihals is een zeer schaarse broedvogel, vooral op de Veluwe en nog wat andere plaatsen in Nederland met bos op zandgronden. Het aantal broedparen rond het jaar 2000 is hoogstens 65. Er zijn (meestal indirecte) aanwijzingen dat de draaihals in de 20ste eeuw drastisch in aantal is achteruitgegaan. Daarom staat de vogel als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst en de Vlaamse rode lijst. Omdat de vogel voorkomt over een zeer groot gebied, is het internationaal gezien geen bedreigde diersoort en daarom staat hij als niet bedreigd op de iucn-lijst.
Als trekvogel wordt de draaihals in kleine aantallen waargenomen. Vooral tijdens de voorjaarstrek in april en mei, maar er zijn ook vaak waarnemingen in de nazomer.