De Kruisbek (Loxia curvirostra) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae).
Kenmerken:
Afmeting 15-17 cm, spanwijdte 27-30,5 cm. Daarmee ±15% groter dan vink en groenling. De ♂♂ zijn iets groter dan de ♀♀, het gewicht is echter gelijk gemiddeld ongeveer 40 g. Het verenkleed van het mannetje is overwegend rood met een grauwwitte gestreepte buik, een zwarte staart en zwarte vleugels. Het wijfje heeft een olijfgroene bovenzijde en een geelachtige stuit en onderzijde.
Voedsel:
Het voedsel bestaat voornamelijk uit zaden van naaldbomen. Vooral van sparrensoorten, maar in de zuidelijke delen van het verspreidingsgebied ook dennen. Deze zaden kunnen ze hangend aan de kegels eruit verwijderen, hoewel ze soms ook een hele kegel afbijten en meenemen naar een zitplaats (meestal op een gevorkte tak) om daar de zaden te verwijderen. Ze kunnen daarbij soms vliegen met een kegel, die net zo zwaar is als ze zelf zijn. De zaden van dennen zitten in de grotere en hardschubbige kegels, waardoor de vogels die zich voornamelijk hiermee voeden een iets zwaardere snavel hebben. Bij voedselgebrek zullen de vogels, die vooral sparrenzaden eten overschakelen op dennenzaden.
Verspreiding en leefgebied:
De soort komt in het boreale gebied van Eurazië voor en zuidelijk daarvan voornamelijk in gebergten. De verspreiding bevindt zich binnen juli isotherm 15° en 21° in naaldbossen (in het noorden voornamelijk sparren, zuidelijk ook dennenbossen). De kruisbek was in West-Europa aanvankelijk een echte invasievogel, die vanaf de nazomer aankwam en bleef tot in de winter. De oudst gedocumenteerde invasie was in 1251 in Groot-Brittannië.[bron?] Deze soort komt ook in Noord- en Midden-Amerika voor.
Voorkomen in Nederland:
De eerste helft van de 20e eeuw was er in Nederland ongeveer om de 6 à 7 jaar een invasie. Deze frequentie is inmiddels toegenomen tot eens per 3 à 4 jaar terwijl ook de aantallen toegenomen zijn. Doordat in de crisisjaren veel naaldbossen zijn aangeplant zijn er incidenteel vogels blijven broeden. Aanvankelijk was dit sporadisch, na een grote invasie en meestal werd dan in januari-februari gebroed. Sinds 1975 is het een jaarlijkse broedvogel (aanvankelijk 25-400 paar), die met name sinds de jaren tachtig sterk in aantal is toegenomen tot ongeveer 3500 paren na een invasiejaar.