De Braamsluiper (Sylvia curruca) is een zangvogel uit de familie van zangers (Sylviidae).
Kenmerken:
De rugzijde is bruingekleurd met een lichtere onderzijde. De lichaamslengte bedraagt 13,5 cm.
Zang:
De zang van de braamsluiper begint vaak met een lage, prevelende strofe, gevolgd door een vijf- tot zesmaal snel herhaalde, ratelende noot, die ver hoorbaar is. Pogingen om de vogel te naderen worden meestal gedwarsboomd door zijn gewoonte met lange tussenpozen te zingen.
Voortplanting:
Het tussen dichte begroeiing verstopte nest is een uit verdord gras en worteltjes bestaande kom. Wanneer de jongen voor het eerst het nest verlaten, geven de ouders van hun ongerustheid over de veiligheid van hun kroost blijk door constant een luid ‘tek-tek-tek’en een karakteristieke, trillende roep te laten horen. Een legsel bestaat meestal uit 4 tot 6 eieren, die worden uitgebroed in een periode van 11 tot 12 dagen. Het broeden wordt door beide ouders gedaan. Het mannetje start meestal met de nestbouw, waarna het vrouwtje hem op een later tijdstip helpt.
Verspreiding en leefgebied:
Braamsluipers komen tijdens het broedseizoen in grote delen van Europa voor, waaronder in Nederland en België. De braamsluiper geeft de voorkeur aan gebieden met een hogere begroeiing en mijdt terreinen met slechts hier en daar een struik. Hij komt veelal voor aan bosranden, tuinen, parken, maar ook in de bergen boven de bosgrens in de bergdennen.
Door hoofdzakelijk in Oost-Afrika, juist ten noorden van de evenaar, te overwinteren, ontkwam de braamsluiper aan het lot dat zo vele grasmussen tijdens de ernstige droogten van 1968-1969 in de Sahara trof.