De blauwe reiger (Ardea cinerea) is een vogel uit de reigerfamilie. De blauwe reiger is tevens de bekendste vertegenwoordiger van de familie in België en Nederland. De vogel komt daarnaast voor in de gematigde streken van Europa en Azië.
Leefwijze:
De blauwe reiger is een vlees- en viseter die vissen en amfibieën eet, maar ook andere dieren als insecten en kleine zoogdieren worden wel buitgemaakt. De vogel is een veel geziene soort in ondiepe plekken van stadssingels en poldersloten en in weilanden; de reiger wordt vliegend gezien langs grachten en bij meren; de broedkolonies bevinden zich midden in de stad in hoge bomen of juist in volstrekt afgelegen bospercelen.
De blauwe reiger zoekt in stedelijke gebieden regelmatig de rand van tuinvijvers op, waarin vissen rondzwemmen. Door liefhebbers van goudvissen of koi wordt de reiger dan ook beschouwd als een plaagsoort en wordt zo veel mogelijk geweerd. In strenge winters hebben de blauwe reigers het zichtbaar moeilijk. Een blauwe reiger wordt gemiddeld 25 jaar oud.
Voorkomend in Nederland en Belgie:
De vogel komt in geheel Nederland en grote delen van België voor, ook in steden. Maar in Nederland zijn Holland en Friesland favoriet: hier broedt 60 tot 70% van het Nederlandse broedbestand. Het aantal broedparen in Nederland werd in 1978 geschat op 10.000 en in 1986 op 8.500 aantallen, 1998: 10.000, 1999: 11.000. De populatie is vorstgevoelig. Bijvoorbeeld, na de strenge winter van 1962/63 nam de populatie met 45% in omvang af. Daarna volgde aanvankelijk een langzaam herstel. Maar in de periode 1970-1975 groeide de populatie jaarlijks met 17%.
Kenmerken:
De blauwe reiger is een grote vogel met een lengte van ongeveer 90 tot 98 centimeter en kan een lichaamsgewicht bereiken van zo’n 2 kilogram. Er is geen seksuele dimorfie; het mannetje en het vrouwtje zien er ongeveer hetzelfde uit. Beide geslachten hebben een grijze bovenzijde, vleugels en staart en de vleugeleinden zijn zwart. De kop is wit met een zwarte band door het oog, die doorloopt in een kuif. Ook de hals heeft een witte kleur maar is voorzien van lengtestrepen aan de voorzijde. De buikzijde is grotendeels lichtgrijs van kleur. De kop draagt een gele, dolkvormige snavel, in de broedtijd kleurt deze soms roodachtig. De poten zijn lang en bruin van kleur en kleur en net als de snavel roodachtig.