De appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen  (Fringillidae). Het is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Coccothraustes. De appelvink is te herkennen aan zijn typische roep, zijn forse bouw, de witte vleugelvelden en de witte eindband op zijn staart.

Het verspreidingsgebied van de appelvink beslaat een groot gedeelte van Europa en Azië. In het grootste deel van het Europese leefgebied is de appelvink een standvogel. Hij leeft in loofbossen en gemengde bossen, waar hij het grootste deel van de dag in de bovenste boomlagen ophoudt.
Uiterlijke kenmerken: De appelvink is een forsgebouwde vinken soort. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 16,5 tot 18 centimeter en een vleugelspanwijdte van 29 tot 33 centimeter.Het gewicht varieert van 46 tot 70 gram, waarbij het mannetje gemiddeld iets zwaarder is dan het vrouwtje.

De relatief grote kop is oranjebruin met een zwarte kin, keel en teugel. De appelvink heeft een forse, dikke nek met een grijze nekband. De zware, kegelvormige snavel is metaalachtig donkerblauw in de zomer en wordt hoornkleurig in de winter. De korte poten zijn lichtbruin gekleurd.

Op de bovenzijde is het verenkleed donkerbruin op de mantel en wat lichter gekleurd op de stuit en staart. Het uiteinde van de korte, rechthoekige staart heeft een witte eindband. Aan de onderzijde is de appelvink overwegend rossig bruin. De arm- en handpennen van de lange vleugels zijn elk voorzien van een witte vlek in het midden, zodat ze in de vlucht een opvallende witte baan vormen.

De geslachten vertonen slechts weinig sexuele dimorfie. Bij het mannetje is de kop en stuit duidelijk oranjebruin en de onderzijde rossig bruin. Bij het vrouwtje is het verenkleed hier wat valer gekleurd. Ook heeft het vrouwtje minder zwart rond de snavelbasis en zijn de slagpennen grijs gekleurd. Bij het mannetje zijn de slagpennen glanzend zwart
Voedsel: De appelvink foerageert vaak alleen, maar soms ook in groepen, met name in de winter. Het voedsel bestaat voornamelijk uit harde boomzaden en pitten van steenvruchten. Met zijn krachtige en gespierde snavel kan de appelvink een druk van 25 tot 40 kilogram genereren, genoeg om kersen- en pruimenpitten te kraken. Verder bestaat het voedsel uit dennenzadenbessen en beukennoten. Soms voedt de appelvink zich met rupsen of insecten, welke laatste hij ook soms in de vlucht vangt.