De IJsvogel (Alcedo atthis) is een waterminnende vogel uit de familie ijsvogels (Alcedinidae). Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien. Alcedo atthis is de enige ijsvogelsoort die tot in noordelijk Europa voorkomt inclusief Nederland en België, althans de ondersoort Alcedo atthis ispida. De meeste ijsvogels leven in de tropen. De ijsvogel is een typische viseter (piscivoor), dus sterk aan water gebonden. Zijn voorkeur gaat uit naar stromende wateren. In het grootste deel van het verspreidingsgebied is de soort algemeen, maar in sommige gebieden wordt de ijsvogel met uitsterven bedreigd.
Kenmerken:
De ijsvogel is een kleine vogel met een korte staart en pootjes, een korte nek, korte, afgeronde vleugels, een grote kop met grote ogen en een lange, dolkvormige snavel, geschikt om vissen mee te vangen en vast te houden. De poten zijn syndactiel; de voortenen zijn gedeeltelijk aan de basis met elkaar vergroeid. IJsvogels hebben een vrij uniforme, gedrongen bouw met een rechte, dolkachtige snavel. De kleuren verschillen wel sterk, sommige soorten hebben blauwe of rode kleuren, andere zijn zwart met wit van kleur. De ijsvogel heeft echter een overwegend blauwe kleur, waarbij de veren van de kop en vleugels iriserend blauwgroen zijn maar op het midden van de rug lichter tot kobaltblauw. De staartveren zijn echter weer wat donkerder. De veren aan de borst en buikzijde zijn warm oranje gekleurd en steken hiermee duidelijk af. Van de snavel tot achter het oog is op de wang een oranje oogstreep aanwezig, die abrupt overgaat in een heldere witte streep, ook de keel van de ijsvogel is wit. De poten zijn oranje tot rood van kleur. De mannetjes zijn enkel van de vrouwtjes te onderscheiden aan de kleur van de basis van de ondersnavel, die bij het vrouwtje dofrood is en bij het mannetje net zo zwart als de bovensnavel. Juvenielen onderscheiden zich van volwassen exemplaren door het valere verenkleed met donkergrijs gerande borstveren, gevlekte kruin, lichtere snavelpunt en donkerbruine poten.

Verspreiding:
De ijsvogel komt voor in een groot deel van Europa, behalve het grootste deel van Scandinavië en Schotland, in Azië ten zuiden van Siberië tot Japan en de Salomonseilanden, en lokaal in Noordwest Afrika. In Europa loopt de noordgrens door Zuid-Zweden, ongeveer ter hoogte van Stockholm, en Zuid-Finland. In België en Nederland is hij een zelden waargenomen broed- en standvogel. Incidenteel trekt hij ’s winters weg.

Voedsel en jacht: De ijsvogel is een carnivoor, meer specifiek een piscivoor, en jaagt voornamelijk op kleine vissen als modderkruipers, voorns, barbelen, jonge vlagzalmen en tiendoornige stekelbaarsjes, aangevuld met jonge forellen, baarzen, snoeken en karpers, alvers, gambusia’s, driedoornige stekelbaarsjes en kwabalen. Ook garnalen, rivierkreeften en andere kreeftachtigen, amfibieën als salamanders, kikkers en kikkervisjes, insecten als libellen, kevers, waterinsecten en larven en weekdieren als zoetwaterslakken staan op het dieet. Prooidieren zijn meestal 3 tot 5 cm lang, maximaal 7 cm. Vissen beslaan zo’n 78% van het dieet.