De Spreeuw (Sturnus vulgaris) is een vogel uit de familie van de spreeuwachtigen (Sturnidae) uit de orde zangvogels (Passeriformes). Hoewel hij het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier ’s zomers zien, zitten ’s winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich ’s zomers noordelijker.
Kenmerken:
Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn.
De lengte bedraagt ongeveer 21 cm; met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.
Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit.
Zwermen:
Met name spreeuwen vliegen in het najaar vaak in grote groepen (zwermen). In het Deens gebruikt men hiervoor het begrip Sort Sol. In het Engels noemt men dit Black Sun, of murmuration vanwege het geruis.
Terugloop:
In Nederland loopt de populatie spreeuwen sinds de jaren-1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De terugloop wordt geweten aan het verdwijnen van weilanden en de verdroging van het grasland door het bodembeheer.