De roodmus (Carpodacus erythrinus) broedt in het palearctisch gebied. Aan het eind van de 19e eeuw heeft de roodmus zich via Noordoost-Europa naar het zuidwesten uitgebreid en nestelt tot in Nederland en Zwitserland. Het is een trekvogel die overwintert in de zuidelijke delen van Azië, van Iran tot zuidoost China.
Kenmerken:
De roodmus is 13,5 tot 15 cm lang. Het mannetje heeft een rode kop, borst en stuit, verder is de vogel vanboven bruingrijs. Het rood van de borst gaat geleidelijk over in een lichtgrijze buik. Het vrouwtje is onopvallend en lijkt een op vrouwtje huismus of een grauwe gors. Kenmerkend is de forse snavel en een klein, zwart kraaloog en twee beige vleugelstrepen.
Broedgedrag:
De vrouwtjes bouwen een vrij gammel nestje, laag in de struiken of in dichtbegroeide planten.
Verspreiding en leefgebied:
De roodmus heeft een enorm groot verspreidingsgebied waarbinnen zes ondersoorten worden onderscheiden:
Hij houdt zich het liefst op in de buurt van water, zoals vochtige weilanden, weelderig begroeide rivierdalen en beken met veel struiken. Ook in parken met verspreide boomgroepen afgewisseld met struikgewas.
Voorkomen in Nederland:
In 1987 broedde de vogel voor het eerst in Nederland (op Schiermonnikoog). In het begin van de jaren 1990 bereikte het aantal broedende roodmussen in Nederland een maximum met enkele tientallen. Daarna is de trend onduidelijk. Volgens SOVON waren er in 2011 zes broedparen op de Waddeneilanden en in Noord-Holland. Daarmee blijft het een zeldzame zomervogel.
Status:
Omdat de roodmus een groot verspreidingsgebied heeft, is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) uiterst gering. De grootte van de populatie wordt geschat op 9 tot 18,3 miljoen individuen. De wereldpopulatie is stabiel. Om deze redenen staat de roodmus als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.